Witwassen: de silent killer van het ondernemingsstrafrecht

Wat is witwassen?

Stel: je wordt zonder reden aan de deur gezet door je bankinstelling.  Veel kans dat dit een gevolg is van de zogenaamde preventieve witwaswetgeving (wet van 18 september 2017).  Op basis hiervan zijn banken niet alleen verplicht om hun bankklanten te identificeren (Know Your Customer of KYC), maar ook om – telkens wanneer ze weten of vermoeden dat een klant geld bezit of verrichtingen doet die verband houden met witwassen – hiervan melding te doen bij de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) ook wel de Witwascel genoemd.  Eens de compliance-afdeling van je bank beslist om een einde te stellen aan de bancaire relatie, is het veelal te laat (cf. DS 25 september 2020).

En wanneer, al dan niet na onderzoek door de CFI, het parket een strafdossier opent, is het ook vaak de vervolging voor ‘witwassen’ die het meeste angst inboezemt in fraudedossiers.

Maar wat is witwassen nu precies?

Alhoewel de strafbaarstelling vanuit technisch oogpunt zeer ingewikkeld voorkomt, is het fenomeen op zich niet zo moeilijk uit te leggen.  In feite komt het erop neer dat ‘witwassen’ een zogenaamd “vervolgmisdrijf” is.  Of anders gezegd: er kan slechts sprake zijn van witwassen, wanneer er voorheen een ander misdrijf (diefstal, oplichting, misbruik van vertrouwen, corruptie, valsheid in geschriften, …) werd gepleegd waarmee een vermogensvoordeel werd bekomen.  De manipulatie van dit per definitie illegaal verkregen vermogensvoordeel, is dan wat afzonderlijk strafbaar wordt gesteld als ‘witwassen’.

Vanuit technisch oogpunt kent ons Belgisch strafrecht niet 1 maar wel 3 witwasmisdrijven, die omschreven worden in artikel 505, eerste lid, 2° – 4° Strafwetboek.  In feite komt het erop neer dat zowat elke handeling die met een illegaal verkregen vermogensvoordeel wordt gesteld strafbaar wordt gesteld, wanneer deze met het vereiste strafbaar opzet werd gepleegd.  Concreet worden zo strafbaar gesteld: het kopen, ruilen of om niet ontvangen, bezitten, bewaren of beheren van illegale vermogensvoordelen (= eerste witwasmisdrijf); het omzetten of overdragen ervan (=tweede witwasmisdrijf) en het verhelen of verhullen van de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom ervan (=derde witwasmisdrijf).

Opdat voornoemde handelingen strafbaar zouden zijn, dienen ze met een strafbaar opzet te zijn gepleegd.  Concreet wil dit zeggen dat, voor het eerste en derde witwasmisdrijf, dient aangetoond te zijn dat de dader op het ogenblik dat hij de handeling stelde de illegale oorsprong kende of moest kennen.  Voor het tweede witwasmisdrijf dient te worden aangetoond dat de dader de bedoeling had om de illegale herkomst te verbergen of een persoon te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden.

De brede omschrijving en vooral de combinatie van de 3 witwasmisdrijven samen, maakt dat in quasi elk fraudedossier waar nadien handelingen worden gesteld met ‘de buit’, er ruimte is om niet enkel voor het basismisdrijf (bv. oplichting) te vervolgen, maar ook op basis van witwassen.

Het gevaar van het witwasmisdrijf

De laatste jaren zien we steeds meer aandacht voor witwassen bij het parket.  En dat heeft daar goede redenen voor.

Witwassen is een autonoom misdrijf. Dit autonome karakter heeft een aantal belangrijke gevolgen.  Het is ten eerste niet noodzakelijk dat de beklaagde die wordt verdacht van witwassen zichzelf als dader schuldig maakte aan het misdrijf waaruit de illegale geldsommen voortkwamen. Bovendien moet voor het bewijs van het misdrijf van witwassen dit basismisdrijf niet worden bewezen. In de regel moet het basismisdrijf dus niet worden gepreciseerd voor een veroordeling. Hierdoor moeten de beklaagde en zijn advocaat de legale oorsprong van de gelden ‘geloofwaardig maken’.  Slagen zij daar niet in en is de strafrechter daardoor de mening toegedaan dat hij elke legale herkomst kan uitsluiten, dan kan hij veroordelen voor witwassen.  In zekere zin wordt de bewijslast dus omgekeerd, wat het parket in een comfortabele positie plaatst.

Daarnaast is witwassen een zogenaamd voortdurend misdrijf.  Dit betekent dat de verjaring inzake witwassen pas begint te lopen van zodra de van witwassen verdachte handelingen zijn rechtgezet.  Op basis hiervan wordt vaak – terecht – gesteld dat witwasmisdrijven quasi onverjaarbaar zijn: zolang de herkomst van illegale vermogensvoordelen wordt verborgen, duurt het misdrijf voort en begint de verjaring niet eens te lopen.

Tenslotte bepaalt de wet tevens dat inzake witwassen het illegaal verkregen vermogensvoordeel verplicht moet worden verbeurd verklaard.  Dit betekent dat de dader van witwassen, naast een gevangenisstraf of geldboete, tevens riskeert om bovendien het volledige vermogensvoordeel te zien toewijzen aan de Belgische Staat.

Conclusie

De samenloop van dit alles – verregaande preventie met meldingsverplichtingen aan de CFI; doormelding aan parket; quasi onverjaarbaarheid en strenge santioneringsmogelijkheden – maakt van witwassen een steeds populairder misdrijf.  Vooral in het fiscaal strafrecht, waar het illegaal vermogensvoordeel de ontdoken belasting vormt, zijn het de contouren van art. 505 Sw. waarover het meest gepleit wordt, zowel voor de rechtbank als bij het negociëren van een minnelijke schikking of de aangifte van een fiscale regularisatie.

Ons team heeft een ruime ervaring, zowel inzake preventieve witwaswetgeving (meldingsplicht, …) als inzake strafrechtelijke verdediging inzake witwassen.  Daarnaast kunnen wij u tevens assisteren met het vinden van een minnelijke regeling met fiscus en/of parket.  Contacteer ons vrijblijvend.