De panama-papers: wat nu?

Na een lange periode waarin terreur de Belgische nieuwsberichten domineerde voelde het bijna nostalgisch aan om nog eens een week lang hoofdzakelijk over fiscale fraude te mogen worden ingelicht. Alhoewel iedereen eigenlijk al jarenlang weet heeft van het bestaan van buitenlandse constructies in Panama en andere al dan niet paradijselijke oorden, kon de media de lokroep blijkbaar niet weerstaan om naar aanleiding van de zogenaamde Panama-papers haar verkoop- en kijkcijfers de hoogte in te jagen. Zowat overal weerklonk vooral de populistische klok waarin voor het gemak iedereen over dezelfde kam werd geschoren en de kreet ‘fraude!’ luid weergalmde.

Los nog van het feit dat niet alles wat op Panama gebeurt frauduleus is (denk alleen maar aan de vele schepen die onder Panamese vlag varen zonder frauduleuze insteek), is fraude sowieso een generieke term, die vele ladingen dekt.

In zijn ergste vorm gaat het in casu om ‘crimineel geld’ dat afkomstig is van gemeenrechtelijke misdrijven zoals corruptie, drughandel, … . Dit geld is en blijft voor altijd gecontamineerd en kan niet worden geregulariseerd. In zijn ergste vorm kan dit geld ook niet het voorwerp uitmaken van een zogenaamde verruimde minnelijke schikking.

Daarnaast heb je het zogenaamde ‘zwarte geld’, zijnde geld dat afkomstig is van op zich legale activiteiten maar dat volledig aan het oog van de fiscus werd onttrokken door het te huisvesten in – in dit geval – een Panamese vennootschap. Dit is belastingontduiking, die zowel op fiscaal vlak (administratief) als op strafrechtelijk vlak (fiscale misdrijven en witwassen) kan worden aangepakt. Deze vorm van fraude kan echter ook het voorwerp uitmaken van regularisatie en verruimde minnelijke schikking.

Vaak echter is het geld afkomstig van legale activiteiten waarop wel degelijk belastingen zijn betaald, maar waar nadien de beslissing is genomen om het ‘spaargeld’ aan het oog van de fiscus te onttrekken met de bedoeling om de belasting op het inkomsten van het vermogen te vermijden. Dit is wat men begrijpt onder ‘grijs’geld: de herkomst van het kapitaal is wit, maar de opbrengsten zijn zwart, waardoor het totale vermogen ‘vergrijst’. Ook dit is belastingontduiking, zij het van een minder zware soort.

Tenslotte is er – specifiek voor de fiscale constructies in het buitenland – nog de vraag of de structuur op zich geen fiscale veinzing uitmaakt. Dit is in se een puur fiscaal probleem, waar de zogenaamde ‘werkelijke zetelleer’ speelt. De insteek hier is dat het op zich niet verboden is om te werken met een buitenlandse vennootschap, op voorwaarde dat men de gemaakte keuze ook consequent doortrekt in zijn handelingen. Lees: dat de structuur meer is dan een poging om te verbergen dat het werkelijke beheer gebeurt op een plaats waar een minder gunstig belastingstelsel geldt. Alhoewel deze vraag vanuit het fiscaal recht dient te worden beantwoord, kan dit ook een strafrechtelijk staartje krijgen wanneer e.e.a. met bedrieglijk opzet gebeurt.

De ene ‘fraude’ is dus de andere niet. En in sommige dossiers zal misschien zelfs moeten vastgesteld worden dat er helemaal geen fraude is.

Alleen dit geeft reeds een beetje een wrange nasmaak bij de schandpaaltechniek die de afgelopen week door de media werd gehanteerd.

Bovendien stelt zich de vraag of sommigen wiens naam in de Panama-papers voorkomt zich in het verleden niet al in regel hebben gesteld. Zowel het Contactpunt voor Regularisaties als de BBI aanvaarden al jaren dossiers waarin constructies worden geregulariseerd. Ook de verruimde minnelijke schikking werd al meermaals toegepast op dergelijke dossiers. Het is dus niet zo dat dergelijke constructies per definitie tot op vandaag in het geheel ‘onder de radar’ van de fiscus lagen, wel integendeel, de fiscus viseert dergelijke dossiers reeds geruime tijd.

Is de aandacht die de Panama-papers vandaag krijgt dan vooral ‘much ado about nothing’?

Dat nu ook weer niet. Het toont aan dat de strijd tegen de fiscale fraude nog niet is gestreden ondanks de grote regularisatiegolf van 2013. Het is nu eenmaal een feit dat het gros van de dossiers dat tot nu toe werd geregulariseerd veeleer eenvoudige fraudedossiers waren. Zeg maar van particulieren met een grijs vermogen dat op een buitenlandse bankrekening werd aangehouden of – na de totstandkoming van de Spaarrichtlijn – in TAK 21 of 23-producten werd belegd. Deze in hoofdzaak particuliere beleggers realiseerden zich de afgelopen jaren massaal dat de nieuwste nationale en internationale wetgeving met zich bracht dat de vraag niet langer was of maar wel wanneer de Belgische fiscus zou worden ingelicht over hun verborgen spaargeld. Door de toegevingen van ondermeer Luxemburg en Zwitserland werden zij bovendien geconfronteerd met bankiers die hen verplichtten om ofwel te regulariseren, ofwel op te krassen. En wie koos voor opkrassen kon met zijn cheque bij geen enkele Belgische bankinstelling terecht zonder … voorafgaandelijk geregulariseerd te hebben.

De vrees voor de fiscale transparantie was tot voor kort een stuk minder prominent aanwezig bij degenen die hun vermogen in buitenlandse constructies hebben ondergebracht. Doordat de rekeningen waarop hun vermogen is gehuisvest niet op hun persoonlijke naam, maar wel op die van een buitenlandse vennootschap staan ontvangt de Belgische fiscus vooralsnog geen informatie van buitenlandse bankinstellingen. Een eerste aanzet tot verandering – en nervositeit – ontstond toen de Belgische wetgever besliste dat belastingplichtigen vanaf 2015 verplicht werden om aangifte te doen van bepaalde buitenlandse constructies met het oog op de toepassing van de Kaaimantaks.

Als de Panama-papers één iets nu al hebben verwezenlijkt, dan is het wel dat deze nervositeit sterk is toegenomen. Alhoewel Panama de Common Reporting Standards van de OESO nog niet heeft onderschreven en er op vandaag nog geen Tax Information Exchange (TIEA) of dubbelbelastingverdrag met België werd afgesloten, zijn er weinigen die er nog aan twijfelen dat de ontdekking van de Panama-papers wellicht ook hier een stroomversnelling met zich zal brengen. En dat niet alleen voor Panama, maar ook voor andere fiscale exoten.

Deze stroomversnelling kan – en zal – ertoe leiden dat zij die uitsluitend met de bedoeling om Belgische belastingen te ontduiken hun vermogen in verre constructies hebben ondergebracht, het wetsontwerp voor de nieuwe fiscale regularisatie met bijzondere aandacht zullen bestuderen. En als ze dit goed doen, zullen ze tot de vaststelling komen dat het wellicht beter is om nu in gang te schieten (sommige dossiers worden nu al voorbereid) en niet te wachten tot wanneer hun vermogen wordt ontdekt. Ook het feit dat de regularisatie die naar algemene verwachting vanaf 1 juni ek. in werking zal treden naar de toekomst toe gradueel duurder zal worden zal hen hiertoe aanzetten: niet verjaarde inkomsten worden in 2016 aan een belastingverhoging van 20 procentpunten onderworpen, dewelke nadien en tot in 2020 stijgt tot 25 procentpunten. Verjaard fiscaal kapitaal wordt in 2016 aan 36% geregulariseerd, om nadien ook jaarlijks te worden verhoogd met 1% tot 40% in 2020.

En wat met de ongeveer 700 Belgen die in de Panama-papers staan vermeld en die de mening zouden zijn toegedaan dat ze moeten regulariseren? Voor hen liggen de kaarten wat moeilijker. Alhoewel de fiscus verplicht is om niet verjaarde inkomsten waarvan ze in kennis wordt gesteld te taxeren, is het algemeen bekend dat de lokale controleur sedert geruime tijd naar de BBI wijst, en de BBI sedert de schorsing en daaropvolgende vernietiging van de richtlijn die tarieven vastlegde waartegen nog kon worden ‘fiscaal rechtgezet’ geen nieuwe dossiers meer behandelt. De nieuwe wet die zoals gezegd wellicht op 1 juni 2016 van kracht zal worden brengt daarenboven enkel soelaas voor hen die nog niet werden ingelicht dat zij het voorwerp uitmaken van een fiscaal onderzoek. Een klein lichtpuntje aan het eind van de tunnel schijnt hen echter tegemoet: het consortium van journalisten dat de Panama-papers aan het licht bracht heeft minister Van Overtveldt meegedeeld dat het pas eind mei 2016 informatie aan de fiscus wenst ter beschikking te stellen. Het zou op 1 juni wel eens heel druk kunnen worden aan de deur van het Contactpunt… .

En voor hen die te laat zijn is er misschien nog een laatste juridische strohalm om zich aan vast te grijpen: het arrest van 17 december 2015 van het Europees Hof van Justitie (EHJ 17/12/2015, WebMindLicenses Kft. Vs. Menzeti Ado- és Vamhivatal Kiemelt Ado- és Vam Foigazgatosag, C-419/14) dat de fiscale rechter oplegt om na te gaan of het gebruik van in een strafprocedure verkregen bewijsmiddelen bij wet was toegestaan én noodzakelijk was, bij gebreke waaraan ze buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Men kan zich inbeelden dat het Europees Hof nog strenger zal zijn wanneer het gaat om bewijs dat buiten enig proces om werd bekomen … .

Stijn DE MEULENAER
Advocaat-vennoot Everest Advocaten
Executive Professor AMS, docent Vives Hogeschool